De charme van de randonneurs
Ivo Miesen

Ze volgen het voorbeeld van een stel Italianen uit de negentiende eeuw. En vallen onder een Franse vereniging van 120 jaar oud. Tal van gebruiken van de Randonneurs Nederland gaan terug naar een ver verleden. Niettemin is de vereniging vitaal. ‘We zijn stokoud, maar springlevend.’
Als Randonneurs Nederland een locatie uitkiest voor de algemene ledenvergadering is een grote parkeerplaats voor auto’s geen vereiste. Ook al is de bijeenkomst, zoals in maart dit jaar, in Apeldoorn, het gros van de aanwezigen komt ‘natuurlijk’ op de fiets. Uit Spijkenisse, Alkmaar, Breda of Groningen, het maakt niet uit. Precies dat tekent de vereniging. De leden kijken niet op een kilometer meer of minder. Hun gezamenlijke tochten zijn 200 kilometer, of langer. Veel langer soms.
>>> Dit artikel verscheen eerder in Bicycling Magazine, editie 2 van 2025. Wil je nu al meer van dit? Abonnee worden kan hier! Ons laatste nummer (over gravel & bikepacking) kan je hier bestellen.
Randonnées
Randonneurs rijden, jawel op zijn Frans, ‘randonnées’. Ommetjes zouden wij zeggen. Al zijn die ommetjes dus wel altijd 200 kilometer of langer. De standaardlengtes zijn 200, 300, 400, 600 en zelfs 1200 kilometer, terwijl vandaag de dag ook varianten van 2100 kilometer bestaan. Vorig jaar organiseerde Randonneurs Nederland zelf zo’n tocht, de Hanze 6-9-6: 2100 kilometer langs de Hanze-steden in Nederland en Duitsland. Er waren binnen no-time bijna 100 inschrijvingen, al koos niet iedereen voor de volledige afstand.
Randonneurs Nederland is, legt voorzitter Bart Verheijen uit, aangesloten bij het internationale netwerk van randonneursverenigingen en telt zo’n 300 leden. Dat zijn voornamelijk mannen - net iets meer dan tien procent van de leden is vrouw - van in de vijftig of zestig. ‘Met mijn 45 begin ik nu langzaamaan bij de grote meute te horen’, vertelt Bart.
De club organiseert tussen de 30 en 35 ritten per jaar, verspreid over het hele land. ‘Vergeleken met tien jaar geleden zitten we aardig in de lift. We hebben in het verleden ook wel rond de 80 leden geschommeld. Al met al voltooien ongeveer 700 verschillende mensen een door onze vrijwilligers georganiseerde rit. Velen zijn dus inderdaad geen lid, die verplichting is er ook niet.’
Audax
De allereerste, als zodanig geboekstaafde randonneurstocht dateert van de negentiende eeuw, toen twaalf Italianen van Rome naar Napels reden. De Franse journalist Henri Desgrange, inderdaad ook de bedenker van de Tour de France, raakte geïnspireerd door het Italiaanse idee en zette in Frankrijk een circuit van dergelijke tochten op, die hij Audax (van het woord audace, dat gedurfd betekent) noemde. Wie een tocht uitreed ontving een Brevet d’Audax, een gewoonte die 120 jaar later nog steeds bestaat.
De eerste Audax-ritten werden en groupe, tegen een vaste snelheid, gereden. Maar die traditie is losgelaten, zoals veel meer verplichtingen zijn gesneuveld. Zo wordt nauwelijks nog gereden op ‘randonneurs’. Een fiets mag eruitzien zoals je maar wil – ook ligfietsen zijn toegestaan – als deze maar wel puur door menselijke kracht wordt aangedreven.
Verder tracht de vrij conservatieve Audax Club Parisien veel nog bij het oude te houden. De Fransen werken inmiddels samen met organisaties (Les Randonneurs Mondiaux) uit tal van landen, maar trekken nog wel aan de touwtjes. De Audax-heren zijn ook als enigen gerechtigd om de felbegeerde brevetten uit te delen.
Brevet afstempelen
Zo’n brevet is feitelijk de kaart die randonneurs bij zich dragen om te laten afstempelen bij de verschillende controleposten. Wie aan het eind een volle kaart inlevert – dat kan tegenwoordig ook anders, daarover straks meer – ontvangt, na controle vanuit Parijs per post een insigne, dat op de kleding of bagage kan worden genaaid.
Dat klinkt ouderwets. Zoals nog wel meer op grootmoederswijze gebeurt in Parijs. Verheijen: ‘Inmiddels is de computer in Parijs ook wel voorzichtig omarmd. Maar als we het over digitaliseren hebben, komt het erop neer dat we met Excel-sheets werken. Moderner is het nog niet. Als je een lijstje met ritten via de mail naar Frankrijk stuurt, komt er wel een PDF terug, maar meestal staat dan gewoon nog een échte stempel op jouw uitgeprinte bestand. Lekker old school.’
Die controles onderweg dan. Om vast te stellen of de deelnemers de 200, 300, 400 of 600 kilometer wel echt hebben voltooid, zijn er soms nog ouderwetse ‘stempelposten’. Fietsers moeten dan, in een café, een postagentschap of bij een benzinepomp een stempel halen. Bij nacht en ontij soms, want wie een tocht van 400 kilometer maakt kan natuurlijk niet altijd bij daglicht de stempelpost bereiken. In Nederland bestaat die stempelkaart ook nog steeds, maar vaak is het een relikwie voor thuis op het prikbord. Controles worden gedaan via ‘fotocontrole’.
Verheijen: ‘Voor de start krijg je dan de route en daarbij geven we aan bij welke locaties onderweg een selfie moet worden gemaakt. Zoals, ik zeg maar wat, de kerk in Gorinchem of het middelpunt van Nederland. Aan de finish volgt dan de controle of je de juiste foto’s hebt ingeleverd.’ Het zou, als je er whizzkids van vandaag de dag op loslaat, tot veel fraudegevallen kunnen leiden. ‘Je zou bij wijze van spreken ook de dag ervoor met de auto een rondje kunnen maken en die punten fotograferen. Waarschijnlijk kom je daar bij de controle ook wel mee weg. Maar ja, je fietst voor jezelf, toch?’
Ter controle is, als bijvoorbeeld de foto’s mislukt zijn of de telefoon is uitgevallen, altijd ook nog de GPS-track in te leveren, of kan de Strava of Komoot-file worden uitgelezen. ‘De meest organisatoren accepteren dat ook wel als back-up.’
Routes worden niet uitgepijld, deelnemers krijgen wel een GPX. ‘Twee, maximaal drie weken van tevoren worden de routes voorgereden.’ Wel zo veilig. ‘Want ik kan vanuit Spijkenisse natuurlijk niet helemaal inschatten hoe de verkeerssituatie in Venlo de laatste jaren is veranderd, of welke bruggen over de Waal nu precies in onderhoud zijn.’ Zo nu en dan loop je dan toch nog tegen verrassingen aan. ‘Maar onze leden zijn behoorlijk zelfredzaam.’
Parijs-Brest-Parijs
Zelfredzaamheid heb je ook wel nodig als je op pad gaat voor ritjes van 200 kilometer en meer. Zelf heeft Bart, naast de vele vaderlandse ritten, ook tal van internationale tochten gereden. Parijs-Brest-Parijs is, vanwege de entourage en de historie ervan, het summum. De race, die aanvankelijk een echte wedstrijd was, wordt eens in de vier jaar verreden. ‘Het is een grote reünie. Zeker als je een aantal internationale randonneurstochten hebt gereden, kom je mensen tegen die je ergens anders op de wereld al eens hebt getroffen. Je rijdt er nooit echt alleen, want er doen pakweg negenduizend fietsers mee. Het is ’s nachts een geweldig gezicht als er een beetje hoogteverschil is en je een eindeloze rits lampjes voor en achter je ziet.’
Is P-B-P een ander verhaal, voor de meeste randonneurstochten hoeft geen vergunning te worden aangevraagd. Wel zo makkelijk. Waar toertochten nog weleens ten onder gaan aan een mix van regelgeving en absurde massaliteit, is het voor Bart en zijn fietsvrienden een stuk eenvoudiger. Ze weten wie er die dag komen – slechts een paar keer per jaar zijn dat meer dan 100 deelnemers - en bijna als vanzelf splitsen de renners zich op in groepjes van tien, maximaal twintig. ‘Iedereen kan zelf wel inschatten welk groepje hem of haar die dag het beste past. Zelfs al zijn er grote verschillen, zeker in ritten over langere afstand, dan nog vindt iedereen wel zijn plek.’ Rijdt de voorste groep gemiddeld ruim boven de 30, er zijn ook deelnemers die zorgen dat ze uiteindelijk aan de streep net boven het minimaal vereiste van 15 kilometer per uur uitkomen. Zijn de brevetten langer dan 600 kilometer dan mag het moyenne nog iets lager liggen. ‘We hebben ook nog klassieke randonneurs, die met een fiets met spatborden en een grote leren zadeltas rijden. Die kunnen natuurlijk geen hoge gemiddeldes rijden.’
Het gros van de renners lijkt zijn hand niet om te draaien voor de lange tochten. Is het dan een makkie? Verheijen: ‘Nou, ja het ligt er natuurlijk wel aan hoe je het doet. Maar iedere beetje geoefende fietser die op tempo 80 tot 100 kilometer kan rijden, kan ook 200 kilometer op een iets lagere snelheid aan. De ritten vanaf 300 kilometer vragen net wat meer voorbereiding en zijn ook meer een mind game dan een fysieke uitdaging. En je moet er natuurlijk wel de tijd voor hebben. Voor ritten van 400 kilometer of meer ben je natuurlijk toch minimaal twee dagen kwijt.’
Opmerkelijk genoeg hebben juist de moderniteiten waar de randonneursclub lang zo wars van was, de discipline gered. Dankzij internet, en alle ‘ongein’ die dat met zich meebrengt, is de fietser avontuurlijker geworden. Een lange tocht staat mooi op Strava, je hebt ook nog eens iets te vertellen op Facebook. ‘Nou ja, die bewijsdrang van mensen heeft zeker meegeholpen. Zie het aantal challenges, en de lange bikepacking events overal in de wereld. Velen zien die 200-tjes van ons dan ook als een ideale training voor hun 1000+-avonturen.’
Race van 4000 kilometer
Gert Jan Schilder (52) is zo’n man van de lange adem. De Noord-Hollander rijdt lange-afstandstochten in binnen- en buitenland. Unsupported ultra’s hebben zijn voorkeur. ‘Ik heb de graveleditie van de Race Around the Netherlands gedaan. En reed vorig jaar de VIA-race van Cartegena, via de Picos d’Europa, de Pyreneeën, de Alpen en Apennijnen naar Bari. Ja inderdaad, 4000 kilometer. Dat had eigenlijk mijn klapstuk moeten zijn. Maar ja, dit jaar gaan ze van Bari naar Nederland. Dus die kon ik niet laten glippen. Dat motiveert me om in november, december en januari, op papier de minst aantrekkelijke fietsmaanden, ook op te stappen.’
Sinds een jaar of drie rijdt Gert Jan mee met de ritten van Randonneurs Nederland, vorig jaar werd hij lid. Volgens voorzitter Bart doet hij dat ‘ter voorbereiding’ op zijn lange tochten. Dat nu vindt Gert Jan echter wel wat te boud gesteld. ‘Dat ik die brevetten vaak rijd ter voorbereiding op endurance races, wil niet zeggen dat zo’n 200 kilometer voor mij maar klein bier is. Ik zit dan ook gewoon acht uur, soms iets korter, op de fiets hè. En voor een rit van 300 kilometer moet ik zeker in het voorjaar echt ook nog flink werken.’
Schilder is er zeer over te spreken dat Randonneurs Nederland ook in de wintermaanden tochten van 200 kilometer uitschrijft. Niet alleen biedt dat wielrenners zoals hij de mogelijkheid om een eervolle vermelding op de site te verwerven – voor alle renners die alle maanden van het jaar minimaal één tocht van 200 kilometer hebben gereden – m aar het is ook nog eens een uitgelezen mogelijkheid om hartje winter de benen flink aan het draaien te houden. ‘De NTFU-kalender biedt dan ook wel evenementen, maar meestal zijn dat gravelritjes van 80 kilometer of minder. Terwijl ik zeker weet dat er genoeg wielrenners zijn die liefst het hele jaar doortrappen.’
Vroeger was dat wel anders. Schilder lacht. ‘Nou ja, dit is toch een beetje ‘opa vertelt’. Maar vroeger had je een schaatsseizoen en een fietsseizoen. Fietsenwinkels verkochten in december allemaal vuurwerk, omdat ze toch niks anders te doen hadden. Maar die tijden zijn wel veranderd. Daar zijn ook wel goede redenen voor. De belangrijkste? Kleding! Er is geen excuus meer om niet te gaan fietsen. Bij min 5 ging je vroeger naar de ijsbaan, nu kan ik kiezen: schaatsen of toch gewoon lekker fietsen. Bovendien, en dat is denk ik ook een groot verschil met jaren terug: er is de peer pressure. Anderen zitten niet stil, jij kan ook niet meer stilzitten. Je ziet dat op social media, op Strava en Komoot. Het is echt bijna onmogelijk om pas in maart weer op te stappen. En dus reed ik op derde kerstdag een rondje van 200 kilometer. En het viel me op dat er die week nog veel meer waren die zoiets geks hadden gedaan.’
Strategie
Gert Jan vliegt een randonneursrit op verschillende manieren aan. ‘Er is voor iedereen wel een groepje. Soms kom ik met het eerste groepje binnen, als ik zin heb om even heel hard te rijden. Dan is het een snelle toertocht. Maar net zo vaak pik ik aan bij een ander, rustiger groepje. Zeker als we 300, 400 of 600 kilometer rijden, moet je wel nadenken over hoe je het gaat aanpakken. Hoe langer de rit, hoe meer respect je moet hebben voor die afstand. Je weet namelijk nooit wat je tegenkomt onderweg. Pech, slecht weer, fysiek ongemak, het kan allemaal hè. Bij die langste twee zit sowieso een nacht, en dan is het de vraag of je ’s nachts wilt doorfietsen of niet, en wanneer je anders je rust pakt.’
De vraag is nog wel hoeveel tijd het rijden van de brevetten Gert Jan en zijn collega-randonneurs kost. ‘Ach, ze zijn altijd in het weekend, dus je moet het thuis wel even afstemmen. Maar ik heb geen kleine kinderen meer, hoef niet altijd meer mee naar voetbal. Bovendien zijn de meeste randonneursritten wel op rijafstand van huis voor mij. De start is meestal om 9 uur. Dus als je om 6 uur in de auto stapt, ben je er twee uur later meestal wel. Fiets uit de auto, bakje koffie en gaan.’
Geen marathon
Mark de Vos, nu 54, organiseerde onlangs één van die Nederlandse randonneurstochten. Hij stond een paar jaar terug op een kruispunt van wegen. ‘De vraag was: ga ik nog voor mijn vijftigste een marathon lopen? Ik was per slot van rekening Rotterdammer en op de dag van de marathon ziet de stad er altijd zo gezellig uit. Maar ja, lopen is saai, zeker als je veel kilometers moet trainen. Daarop heb ik een besluit genomen: ik ga geen marathon lopen, maar een lange afstand fietsen. Ik reed in mijn jeugd al dagelijks 24 kilometer heen, en ook weer 24 terug, naar de Lagere Tuinbouwschool in Brielle. Dus karakter had ik al.’
Na wat googelen liet Mark zijn oog vallen op Parijs-Brest-Parijs. ‘Met 1200 kilometer toch een beetje de moeder der lange afstandsritten. Maar die was dat jaar net in augustus verreden. En is maar eens in de vier jaar. Dus ik moest iets anders verzinnen.’ Dat werd een andere randonneurstocht: Londen-Edinburgh-Londen. ‘De planning was toen nog 2021, door corona werd dat uiteindelijk een jaartje later. Maar ik ben in 2019 wel meteen meer gaan fietsen. Eerst naar vrienden op de camping bij Loenen, daarna door naar Arnhem. En een keertje naar Antwerpen, met op de terugweg – vanwege het mooie weer - een ommetje naar Breskens waardoor ik met ontzettend veel pijn aan mijn kont op 284 kilometer uitkwam.’
Race Around The Netherlands
Mark zat ook daarna niet stil. ‘Ik wist ondertussen wat die brevetten van Randonneurs Nederland waren, had ook wat lange-afstandsfietsers leren kennen.’ Bovendien reed hij onder ijzige omstandigheden de Race Around The Netherlands. De Vos bleek taai. ‘Ik werd zevende van de zeventig deelnemers. Veertig vielen er uit.’ Hij had de smaak te pakken, reed in coronatijd door alle Nederlandse gemeenten. ‘Al die challenges, zoals ook het postcodefietsen of tegels rijden zijn een beetje kinderachtig natuurlijk. Maar je komt wel op plekjes waar je anders nooit geweest zou zijn.’
Juist daarom ook gaat hij graag met Randonneurs Nederland op pad. Zoals vorig jaar, toen een tocht van 2100 kilometer langs Nederlandse en Duitse Hanze-steden werd uitgestippeld. Waar anderen uit het groepje met wie hij kwam te rijden ’s nachts voor een hotelbed kozen, legde Mark zijn matje in een invalidentoilet langs de weg. ‘De dag erna lag ik in een bushokje, de derde nacht wel in een hotelbed. Dat is ook het mooie met die randonneurstochten. Je kunt het zo aanpakken als je zelf wilt. Dat accepteert ook iedereen van elkaar.’
‘Soms wil je graag doorrijden, maar vaker kies je voor het samen-uit-samen-thuis-principe. In Zweden kwam ik een Belg en Amerikaan tegen. Het was superleuk om bij elkaar te blijven. Zeker, dat kostte me tijd. Maar het was goed voor de moraal en de ervaring. En dat is ook belangrijk. Tuurlijk, je bent bij zo’n tocht om te fietsen. Maar het gaat toch vooral ook heel erg om het verhaal eromheen.’
Hoe langer hoe beter
‘Inmiddels weet ik, onder meer dankzij een tocht van het uiterste noorden van Zweden tot het meest zuidelijke puntje die ik vorig jaar ook heb gereden, dat de langste afstanden mij het beste liggen’, aldus Mark, die inmiddels met Auke Jongbloed voor Randonneurs Nederland ook de ritten in Zuid-Holland coördineert. ‘Begin maart organiseerden we samen onze eerste rit, 200 kilometer vanuit Vlaardingen. Anderhalve week voor aanvang zaten we op 40, 50 mensen, maar het werd zulk mooi weer – het was de warmste 8 maart ooit – dat we uiteindelijk zelfs ‘vol’ zaten met iets meer dan 100 deelnemers.’
Zoals alle andere organisatoren deelden De Vos en Jongbloed de officiële, gele Franse brevetkaarten uit, maar mochten de deelnemers ook digitaal stempelen. ‘We hadden vier markante punten uitgezocht en deelnemers moesten daar een selfie maken. Zelf vind ik het ook wel leuk als je letterlijk voor de aanpak van de oude stempel kiest. En dat deelnemers dus een stempel moeten vragen bij een bakker, horecazaak of tankstation. Dat heeft nog wel iets nostalgisch. Zoals het ook magisch is dat je maanden later via de post nog een medaille of een insigne, het brevet dus, krijgt, nadat ze in Parijs je kaart hebben gecontroleerd.’
Meer weten over Randonneurs Nederland en de kalender voor dit jaar? Check randonneurs.nl




