De Renner is geen zware kost. Het is een boek van nog geen 150 bladzijden, waarin elke kilometer beschreven wordt van een amateurkoers in een slaperig stadje in Zuid-Frankrijk in de zomer van 1977.

De renner die beschreven wordt is Tim Krabbé zelf, die een epische strijd levert in de vijf uur durende Ronde van Mont Aigoual. De wedstrijd, ondergesneeuwd in Frankrijks rijke wielerhistorie, was ooit een roemruchte koers die zich over de cols en door de valleien van de Cevennen heen slingerde.

Hij bevindt zich in een groepje van vluchters, onder wie zijn rivaal Barthelemy, de kleine klimmer Kleber, de vriendelijke Despuech, wiens specialiteit het was om te 'sprinten om de zesde plaats, daarin was hij niet te kloppen', de wieltjeszuiger Reilhan en de mysterieuze toekomstige professional in het Cycles Goff-shirt.

Wat maakt De Renner zo bijzonder?

Naast de knappe spanningsboog, is het vooral de manier waarop de wielerervaring in al zijn facetten wordt beschreven. Zo zijn er korte, zen-achtige wijsheden over race-tactiek: ‘Aanvallen, dat moet je zo laat mogelijk doen, maar wel voor de anderen.’ Er zijn de klaagzangen over wat er zich al dan niet in het brein van een renner afspeelt: ‘Je bewustzijn is klein op een fiets. Hoe zwaarder de inspanning, hoe kleiner.’ Er zijn inkijkjes in vreemde wielerrituelen, zoals het vervangen van een stuurlintje ‘voor de moraal.’ Er zijn anekdotes, zoals het verhaal dat Jacques Anquetil voor beklimmingen zijn bidon uit de houder haalde en die verhuisde naar zijn wielertrui, zodat zijn fiets lichter zou worden. Het grote lijden komt ook uitgebreid aan bod (‘Ik ben de enige renner in de geschiedenis wiens pijn ik ooit gevoeld heb’), en er worden heimelijke gedachten opgebiecht, zoals het stiekeme verlangen naar een lekke band, zodat de lijdensweg op een mens-waardige manier kan worden beëindigd. Er zijn de korte zijstapjes die perfect de vaak beschamende dynamiek van de sport illustreren, zoals over de Ronde van Vlaanderen in 1976, waarin de rivalen Freddy Maertens en Roger de Vlaeminck een groep wegvluchters zijn gang laat gaan. Geen van beiden wil zijn concurrent helpen om de wegvluchters te achterhalen - en zo verliezen ze allebei. Tot slot zijn er de Nietzsche-achtige uitbarstingen over de moderne beschaving.

Krabbé schreef De Renner in de winter van 1977-1978. ‘Het gaat over mijn 309de wielerwedstrijd,’ zegt hij. (Hij houdt al zijn ritten bij in een dagboek). ‘Ik wist natuurlijk dat ik geen kans maakte op de winst. Dat zou een waardeloos boek hebben opgeleverd. Maar ik wist wel dat ik een belangrijke rol zou kunnen spelen.’ De in het boek beschreven koers berust volgens hem ‘voor 90 tot 95 procent op waarheid. Maar ik heb hier en daar de waarheid een beetje verdraaid om het verhaal beter te maken. Dat geldt voor iedere roman, je hoeft geen slaaf van de waarheid te worden. Jij bent de baas van het verhaal.’

Lees het hele verhaal in Bicycling #3. Koop hem in onze webshop of sluit een abonnement af.

Tekst: Tom Vanderbilt
Foto: Ruud Baan