Nog geen zes kilometer nadat Tourdirecteur Christian Prudhomme met zijn vlag de koninginnenrit in gang had gezwaaid, stond Robert Gesink in de berm, zijn gezicht van de weg achter hem gekeerd. Op die weg lag Manuele Mori te kermen van de pijn. Mori bewoog zijn benen, alsof hij wilde testen of dat nog kon, maar zijn rechterarm bleef roerloos op de grond liggen.

Dat Gesink overeind stond, gaf eerst wat hoop – het is een ongeschreven wielerwet dat je je pas echt zorgen hoeft te maken als een wielrenner blijft liggen. De hoop verdween echter heel rap toen Gesink niet omkeek naar de fiets die iemand voor hem klaarhield, maar diep voorovergebogen in de berm bleef staan, zijn mond open, alsof hij geluidloos schreeuwde.

Gisteravond zat hij in De Avondetappe op dat stalen trappetje achter de materiaalwagen vol celeste frames nog zo vrolijk te praten met Herman van der Zandt. Er is weinig zo goed voor je humeur als kijken en luisteren naar Gesink die zich goed voelt. Hij vertelde met dat droge lachje dat hij bij de dopingcontrole de plaswedstrijd had gewonnen van Diego Ulissi, met dank aan een biertje van de Italiaan – Ulissi had hem de overwinning aangereikt. En die tweede plek van gisteren, die gaf vooral vertrouwen voor de komende weken – hij wist al waar hij wilde winnen. Hij straalde. Het was duidelijk dat hij dat ook ging doen: winnen.

Nare beelden: de pijn in zijn rug was zo hevig dat Gesink moeite had op de brancard te komen – een breuk in zijn wervelkolom, zo bleek later in het ziekenhuis. Hoe troost je een renner die door pure pech voor de zoveelste keer de kans niet krijgt om de uitslagen te rijden die bij zijn talent, trainingsuren en doorzettingsvermogen passen? Die machteloosheid is het ergste. Konden we het maar crowdfunden, een pechloos vervolg van Gesinks carrière, of opnemen in het kabinetsbeleid.

Nu kunnen we slechts vurig hopen dat de feniks ook deze keer uit zijn as herrijst.

Tekst: Lidewey van Noord